Eerste generatie biobrandstoffen zwaar onder vuur
De hulporganisatie Oxfam Novib pleit voor een volledige afschaffing van de eerste generatie biobrandstoffen. Deze biobrandstof die wordt gemaakt van voedselgewassen zou armoede en honger in de hand werken. Intussen is de markt zich volledig aan het richten op de tweede generatie biobrandstoffen (uit afvalproducten). En wordt er geld vrijgemaakt voor de derde generatie biobrandstof (uit algen en bacteriën).
In Nederland wordt diesel en benzine tot 4 % bijgemengd met biobrandstoffen. De doelstelling van de Europese Unie is dat in 2020 10 % van de brandstoffen voor het vervoer uit alternatieve bron moet komen. Biobrandstof speelt daar een grote rol in. Voor de toepassing van biobrandstoffen het de EU strikte regels opgesteld:
- Biobrandstofgewassen mogen niet worden verbouwd in gebieden met een grote biodiversiteit, bijvoorbeeld een regenwoud of een beschermd natuurgebied.
- Veengebieden mogen niet worden ontwaterd om de grond geschikt te maken voor verbouw van biomassa.
- Biobrandstofgewassen mogen niet worden verbouwd in gebieden die veel CO2 vasthouden, zoals oerbossen, veengebieden en graslanden.
- Bij de productie van de biomassa mag niet te veel CO2 vrijkomen. De CO2-uitstoot van de hele productieketen van biobrandstof (vanaf het aanplanten van gewassen tot de verbranding in de auto) moet minimaal 35% lager zijn dan die van vergelijkbare fossiele brandstoffen. In 2018 moet de CO2-uitstoot van biobrandstof minstens 60% lager zijn dan van fossiele brandstof.
Buitenlandse investeerders
Het laatste Oxfam Novib-rapport ‘Voedsel in de tank?’ concludeert dat in de laatste tien jaar in totaal 106 miljoen hectare land (25x Nederland) in ontwikkelingslanden is opgekocht door buitenlandse investeerders. Deze vruchtbare en voor de lokale voedselvoorziening belangrijke grond is volgens het onderzoek tot circa 60 procent geschikt voor productie van biobrandstofgewassen.
Het betreft hier de zogeheten eerste generatie biobrandstoffen gemaakt van bijvoorbeeld soja of koolzaad. Investeerders zijn zich nu meer aan het richten op de tweede generatie biobrandstoffen die wordt vervaardigd uit plantaardig afval en andere restmaterialen:
Eerste generatie biobrandstof: plantaardig
De meeste biobrandstoffen zijn gemaakt van plantaardig materiaal, zoals palmolie, koolzaad, suikerriet, maïs en graan. Deze biomassa voor eerste generatie biobrandstoffen wordt vaak in tropische landen gekweekt. De productie van eerste generatie biobrandstoffen neemt landbouwgrond in beslag en kan daardoor ten koste gaan van voedselproductie.
Tweede generatie biobrandstof: restmaterialen
Er zijn ook biobrandstoffen die bestaan uit afvalstoffen (afval uit de vleesproductie, afgedankt frituurvet) en (resten van) planten die niet geschikt zijn voor voedsel, bijvoorbeeld houtsnippers. Voor deze zogenoemde tweede generatie biobrandstoffen is geen extra landbouwgrond nodig.
Derde generatie biobrandstof: algen en bacteriën
Er is een derde generatie biobrandstof in ontwikkeling, op basis van algen en bacteriën. Deze organismen worden speciaal hiervoor gekweekt. Biobrandstof maken van algen en bacteriën is nu nog heel duur. Nieuwe technieken moeten de productie goedkoper maken.
Het kabinet wil een overstap naar derde generatie biobrandstof mogelijk maken. Zo ondersteunt het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie het onderzoeksproject BioSolar Cells eenmalig met € 25 miljoen. Hierin werken onderzoeksinstellingen en bedrijven onder meer samen aan grootschalige productie van biobrandstof uit algen en bacteriën.